plattegrond Landgoed Schothorst
huur ruimtes

U bent hier

Pinksterbloem

De pinksterbloem, oftewel de Cardamine pratensis, is een voorjaarsbloeier die zich al eeuwenlang in Nederland thuisvoelt. In de koude en gematigde delen van het hele noordelijk halfrond is het een veel voorkomende plant. Toch zie je hem niet meer zo veel als vroeger. Toen zag je er hele weilanden vol mee staan. Maar op bemeste grond doet de pinksterbloem het niet goed. Reden waarom veel wilde bloemen uit agrarisch gebied zijn verdwenen en de bermen in dorpen en steden voor het behoud van al die wilde bloemen juist extra belangrijk zijn geworden. Die grond is immers schraler en door de bermen kruidenrijk te beheren kunnen gemeenten een belangrijke bijdrage leveren aan de biodiversiteit. Amersfoort doet dat.

 

Herkenning

Ondanks het feit dat niet elke pinksterbloem dezelfde kleur heeft en ze, afhankelijk van hun standplaats ook flink in hoogte kunnen verschillen, zijn ze vooral tijdens hun bloei - afhankelijk van het weer april, mei of juni - toch makkelijk te herkennen. Sierlijke, slanke, rechtopstaande en bijna kale stengels die bovenin losse trossen vol lieflijke, tere bloempjes dragen. Hun kleur varieert van licht-lila tot roze en van wit tot zachtpaars.

Wie de moeite neemt om de pinksterbloem van dichtbij te bekijken, ziet dat elke bloem bestaat uit vier lieflijk gekleurde kroonblaadjes, die prachtig getekend zijn. Of iemand met vaste hand en een goed gevoel voor verhoudingen vanuit het hart van de bloem met een flinterdun penseeltje donkerpaarse adertjes over dat bloemblad heen heeft getrokken.

 

Eetbare kruisbloem

De vier kroonbladeren staan in paren recht tegenover elkaar; ze vormen dus als ware een kruisje. Daardoor kun je makkelijk zien dat ze lid zijn van de kruisbloemenfamilie, de Brassicacea. Dat is een grote wereldwijd voorkomende plantenfamilie, die heel veel eetbare planten telt. Al onze wintergroenten behoren bijvoorbeeld tot die familie, van spruitjes tot bloemkool, van broccoli tot boerenkool en chinese kool tot koolrabi. Ook tuinkers en radijs horen erbij; de smaak van de pinksterbloem doet daar wel aan denken: pittig, zelfs scherp en een beetje bitter. Mensen gebruiken het wel eens in salades, maar koeien en andere grazers laten de plant vanwege die scherpe smaak juist staan.

 

Waardplant

Daarentegen zijn er ook dieren die de pinksterbloem voor hun nakomelingen maar wat graag gebruiken. Een daarvan is het oogstrelende oranjetipje, een voorjaarsvlinder, die met name op de pinksterbloem zijn rupsen uitzet. Een ander is de minder kieskeurige en minder aantrekkelijk schuimcicade. Een vernuftig insectensoort, die nog verder kan springen dan een vlo en onder andere op pinksterbloemen een laagje schuim uitspuugt, zodat zijn larven lekker vochtig en onzichtbaar op kunnen groeien. Dat schuim wordt ook wel koekoeksspuug genoemd, waardoor de pinksterbloem onder andere in Duitsland en Engeland verwarrend genoeg een koekoeksbloem heet.

 

Naamsverklaring

De Latijnse naam, Cardamine pratensis, kent twee verklaringen. Het woordje ‘cardamine’ zou afgeleid zijn van het woordje ‘kardemom’, een kruid uit de gemberfamilie, omdat de pinksterbloem qua smaak daar op lijkt; maar het zou net zo goed afgeleid kunnen zijn van het Griekse ‘cardio’ (hart) en ‘damao’ (verzachten of temperen). De pinksterbloem heeft namelijk ook een geneeskrachtige werking: hij zou pijn verzachten en helpen bij hartkwalen.

Het tweede woordje uit zijn Latijnse naam, pratensis, heeft een eensluidende en heldere verklaring: dat betekent ‘groeiend in weiden’ en daar voelt de pinksterbloem zich, mits niet bemest, ook hartstikke thuis. Het liefst op lenige grond.

 

Moeras en gras

Toch kom je de pinksterbloem niet alleen op lemige graslanden tegen. Ook in moerassen en broekbossen zie je ze en daar zijn de bloemetjes vaak groter en is de hele plant ook hoger, soms wel een halve meter hoog, terwijl de pinksterbloem in grasland vaak rond de 20 centimeter hoog blijft steken. Door die verschillen hebben ze ook verschillende namen gekregen: de gewone pinksterbloem (Cardamine pratensis subsp. pratensis) én de moeraspinksterbloem (Cardamine pratensis subsp. paludosa), toch worden ze niet als twee verschillende soorten gezien. Maar als ecotypen of ondersoorten, omdat ‘slechts’ de standplaats bepaalt hoe de soort zich ontwikkelt.

 

Vermeerdering

Wie in het hart van een pinksterbloem kijkt kan zowel de mannelijke (meeldraden) als de vrouwelijke (stamper) geslachtsorganen zien zitten. De stompe stamper zit als een schietschijfje recht in het midden zitten en de zes meeldraden, twee korte en vier lange, zitten daarom heen. Hun helmknoppen zijn geel. Onder in de bloemen wordt nectar geproduceerd en bijen en hommels zorgen voor de bevruchting. Om hun stuifmeel droog en aantrekkelijk te houden buigen de bloemetjes bij regen onmiddellijk hun hoofd.

De vruchten die na de bevruchting ontstaan, worden hauwen genoemd: daar zitten de zaden in, die op de juiste bodem makkelijk ontkiemen. Op zompige moerasgrond gaat dat echter moeilijk, daarom kan de moeraspinksterbloem zich ook ongeslachtelijk voortplanten. Bij die zitten de blaadjes aan de stengel wel aan een steeltje: een steeltje dat makkelijk afbreekt en vervolgens wortelt in de grond, waardoor er volgend voorjaar een wortelrozet verschijnt waar een nieuwe pinksterbloem vervolgens uit naar boven groeit.

 

Zelf zaaien

Zaad van de pinksterbloem kun je onder andere kopen bij Cruydt-Hoeck. Het is een winterharde soort dus je kunt zowel in de nazomer (augustus-september) als in maart-april zaaien. In de nazomer gaat vaak beter omdat de zaden een temperatuur nodig hebben van 20ºC. De zaden kiemen snel. Je kunt kiezen of je ze gelijk in de volle grond uitzaait of eerst in potjes, zodat je ze later op zo’n 20cm afstand van elkaar uitplant. Probeer het maar. Wie weet fladdert er volgend voorjaar dan ook wel een oranjetipje door jouw tuin.